De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.
Sommige hele werkwoorden hebben dubbele medeklinkers. We halen er dan ook één medeklinker af.
Stamregel 3
Hele werkwoord: bakken - en
→ De ruwe stam: (ik) bakk -k
→ De stam: (ik) bak
Hele werkwoord: rillen - en
→ De ruwe stam: (ik) rill -l
→ De stam: (ik) ril
→ De ruwe stam: (ik) bakk -k
→ De stam: (ik) bak
Hele werkwoord: rillen - en
→ De ruwe stam: (ik) rill -l
→ De stam: (ik) ril
Je ziet dat de ruwe stam twee medeklinkers heeft. We noemen dit 'ruw', omdat deze nog verder moet worden bewerkt. In dit geval halen we er een medeklinker af.
jij, je, u, hij, zij, het bakt
Enkelvoud | Meervoud | ||||
ik jij, je, u hij, zij, het |
bak bakt bakt |
wij, we jullie zij, ze |
bakken bakken bakken |
Let op: bak je / bak jij...
Onthouden
- De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik bak, ik snap, ik ril, ik ren - Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
bak jij, snap jij, ril jij, ren je…
Let op! Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een t, krijgen geen extra t! (zetten- zet)