De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.
Stamregel 1
| Hele werkwoord | De stam | ||
| fietsen | -en | (ik) fiets | |
| werken | -en | (ik) werk | |
| hangen | -en | (ik) hang | |
| duwen | -en | (ik) duw | |
Ik fiets
| Enkelvoud | Meervoud | ||||
| ik jij, je, u hij, zij, het |
fiets fietst fietst |
wij, we jullie zij, ze |
fietsen fietsen fietsen |
||
Let op: fiets je / fiets jij...
Onthouden
- De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik werk, ik fiets, ik gooi, ik luister - Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t, behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
werk jij, fiets jij, gooi jij, luister je…


