De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd (vt). Zinnen in de verleden tijd (vt) beschrijven iets wat al is gebeurd.
Ik pakte het lekkerste snoepje uit de pot. | |
Jij schepte de poep in de kruiwagen. | |
Mario zette de wekker te vroeg. | |
Ik vulde alle flessen met appelsap. | |
Jij porde mij tussen de ribben. | |
De jongen redde het hondje uit de sloot. |
De werkwoordstam vind je door van het hele werkwoord en af te halen. Wat je overhoudt, is de werkwoordstam of ook wel de stam.
Sommige hele werkwoorden hebben dubbele medeklinkers. We halen er dan ook één medeklinker af.
→ De ruwe stam: (ik) pakk -k
→ De stam: (ik) pak
Hele werkwoord: redden -en
→ De ruwe stam: (ik) redk -d
→ De stam: (ik) red
Je ziet dat de ruwe stam twee medeklinkers heeft. We noemen dit 'ruw', omdat deze nog verder moet worden bewerkt. In dit geval halen we er een medeklinker af.
Je hebt nu van het hele werkwoord de stam gemaakt. Als je de stam in de verleden tijd zet, kun je horen of je een t of een d moet schrijven.
De zwakke werkwoorden in de verleden tijd krijgen in het:
Enkelvoud: te of de achter de werkwoordstam (ik-vorm) | |
Ik pakte het lekkerste snoepje uit de pot. Ik vulde alle flessen met appelsap. Ik porde hem tussen de ribben. Ik redde het hondje uit de sloot. |
|
Meervoud: ten of den achter de werkwoordstam (ik-vorm) | |
Wij pakten het lekkerste snoepje uit de pot. Wij schepten de poep in de kruiwagen. Wij zetten (gisteren) de wekker te vroeg. Wij vulden alle flessen met appelsap. Wij porden hem tussen de ribben. Wij redden (gisteren) het hondje uit de sloot. |
Soms weet je niet zeker of je te, ten, de of den achter de stam (ik-vorm) schrijft. Je gebruikt dan als ezelsbruggetje ‘t kofschip of ‘t fokschaap.
Let op: De letters o en i van ‘t kofschip en de letters o en aa van 't fokschaap tellen niet mee.
In deze uitleg maken we alleen gebruik van 't kofschip.
Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op één van de letters t, k, f, s, ch, p uit ‘t kofschip, dan krijg je in de verleden tijd stam + te of stam + ten. Dan eindigt het werkwoord op de letter t.
Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een letter die niet in ‘t kofschip voorkomt (dus niet op t, k, f, s, ch, p), dan krijg je in de verleden tijd stam + de of stam + den. Dan eindigt het werkwoord op de letter d.
Let op zet en red!
We schrijven deze woorden met een dubbele t en een dubbele d in de verleden tijd: zette /zetten en redde / redden.
Dat komt doordat de stam van zetten op een t eindigt: zet. En doordat de stam van redden op een d eindigt: red.